Lezingen Pasen

Epistel ( Handelingen van de Apostelen,  10, 34-43)

En Petrus begon: ‘Nu zie ik werkelijk dat er bij God geen aanzien des persoons bestaat: iedereen die hem dient en zijn wil doet, tot welk volk hij ook behoort, is hem welgevallig.

Dit is de boodschap die God het volk van Israël heeft laten brengen, een boodschap van vrede, door Jezus Christus, die de Heer is van allen.

U weet wat zich in het Joodse land heeft afgespeeld, hoe het in Galilea begon na de doop waartoe Johannes de mensen had opgeroepen, en hoe God toen Jezus van Nazareth heeft gezalfd met de heilige Geest en bekleed met macht.

Als aan weldoener ging hij rond: hij genas allen die in de macht van de duivel waren, want God was met hem. Wij zijn getuige geweest van alles wat hij in het land van de Joden en in Jeruzalem gedaan heeft.

Ze hebben hem vermoord door hem aan een kruis te hangen, maar God heeft hem op de derde dag opgewekt en hem aan mensen laten verschijnen. Niet aan het hele volk, maar aan hen die door God van tevoren waren uitgekozen om getuigen te zijn, aan ons.

Wij hebben na zijn opstanding uit de dood met hem gegeten en gedronken! Hij heeft ons opgedragen als zijn getuigen aan het volk te verkondigden dat hij degene is die door God is aangewezen als rechter over levenden en doden. Hij is het van wie alle profeten getuigen dat wie in hem gelooft, vergeving krijgt van zonden, door zijn naam.’

 

 Evangelie (Johannes 20, 1-9)

Op de eerste dag van de week ging Maria van Magdala vroeg in de morgen – het was nog donker – naar het graf en ze zag dat de steen voor de ingang  was weggehaald.

Vlug liep ze naar Simon Petrus en naar de andere leerling, van wie Jezus bijzonder veel hield. `Ze hebben de Heer uit het graf weggehaald,’ zei ze tegen hen, ‘en we weten niet waar  ze hem hebben neergelegd.’

Petrus en de andere leerling gingen op weg naar het graf. Allebei liepen ze hard, maar de andere leerling was sneller dan Petrus. Hij kwam het eerst bij de grafkamer, en toen hij zich voorover boog, zag hij de linnen doeken liggen. Hij ging echter niet naar binnen.

Simon Petrus kwam achter hem aan en ging het graf wel binnen. Hij zag de linnen doeken

liggen en ook de doek die over Jezus’ hoofd had gelegen. Die lag niet bij de andere, maar apart opgerold.

Toen ging ook de andere leerling naar binnen, die het eerst bij het graf was aangekomen; hij zag en geloofde. Want zij hadden de Schrift nog niet begrepen, die zegt dat hij uit de dood moest opstaan.