1° Lezing : Jesaja 61, 1-2, 10-11: Wees blij
De profeet zegt: ‘Ik ben helemaal doordrongen van de geest van God, want Hij heeft mij gezalfd. Hij heeft mij gezonden om goed nieuws te brengen aan de armen, om al wie de moed verloren heeft, op te beuren, om aan de gevangenen te zeggen dat ze vrij zijn, en aan wie vastgeketend is mee te delen dat ze terug mogen keren naar het licht om een jaar aan te kondigen waarin God zijn goedheid zal tonen. Ik ben ongelooflijk blij om wat God heeft gedaan. Ik jubel en juich om mijn God, want Hij heeft mij gered, en mij geluk gebracht. Want zoals de aarde groen voortbrengt en zoals zaadjes in een tuin ontkiemen, zo doet God geluk groeien. Zijn roem zal groot worden voor het oog van alle volkeren.’
Evangelie : Johannes 1, 6-8. 19-28 : Getuigen van het licht
Er komt iemand die God heeft gezonden; hij heet Johannes. Hij spreekt over het licht, zodat iedereen zou geloven. Johannes zegt daarover: ‘Ik zelf ben dat licht niet, maar ik kom spreken over dat licht.’ De joden uit Jeruzalem sturen priesters en Levieten naar Johannes. Ze vragen aan hem: ‘Wie bent u? Bent u misschien de Messias die ons komt bevrijden?’ Zonder te aarzelen zegt Johannes: ‘Ik ben niet de Messias.’ Dan vragen ze: ‘Wie bent u dan wel? Bent u Elia?’ Hij zegt: ‘Die ben ik ook niet.’ ‘Bent u soms de profeet?’ ‘Nee,’ antwoordt hij. ‘Maar wie bent u dan?’ vragen ze. Wij moeten een antwoord kunnen geven aan degenen die ons gestuurd hebben. ‘Wie zegt u zelf dat u bent?’ Johannes zegt: ‘Ik ben de stem die roept in de woestijn: ‘Maak de weg recht van de Heer.’ Net zoals de profeet Jesaja gezegd heeft.’ Dan vragen de joden die uit de kring van de farizeeën komen: ‘Waarom doopt u, als u de Messias niet bent, en ook niet Elia of de profeet?’ ‘Ik doop met water,’ antwoordt Johannes, ‘Maar in uw midden is iemand die u niet kent, Hij die na mij komt. Ik ben het niet waard om de riemen van zijn sandalen los te maken.’ Dit alles gebeurt in Betanië, aan de overkant van de Jordaan, op de plaats waar Johannes doopt.